- kruis
- {{kruis}}{{/term}}1 [lichaam, figuur; teken voor verenigingen] cross2 [strafpaal] cross3 [met betrekking tot kledingstukken] crotch ⇒ seat 〈zitvlak〉4 [deel van het lichaam] crotch ⇒ groin5 [figuurlijk] [beproeving] cross6 [rooms-katholiek] [kruisgebaar] (sign of the) cross7 [met betrekking tot munten] head8 [kruisvormige zaak] cross ⇒ fork 〈van boom〉9 [stuit, (van dieren) het hogere deel op de rug] small of the back 〈van mens〉; croup 〈van dieren〉10 [muziek] sharp♦voorbeelden:1 het Rode Kruis • the Red Crosseen kruis zetten onder een stuk, een stuk tekenen met een kruis • make one's mark/put one's X (on a document)2 het Heilige kruis • the Holy Crossiemand aan het kruis slaan • nail someone to the cross3 een nieuw kruis zetten in een broek • put a new seat in a pair of trousersdeze broek is te nauw in het kruis • these trousers are too tight in the crotch4 een trap in zijn kruis krijgen • get a kick in the crotch〈figuurlijk〉 zich in zijn kruis getast voelen • feel pissed off5 ieder moet zijn eigen kruis dragen • everyone has his own cross to bear6 een kruis slaan • cross oneself7 kruis of munt? • heads or tails?we zullen kruis of munt doen • we'll toss for it10 〈muziek〉 dubbel kruis • double sharpdit stuk heeft vier kruisen • this piece is in four sharps
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.